Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
Het verkeer op de snelweg naar het zuiden stroomde vlot door, en allebei zwegen ze. Hij moest
het ijs breken,
dacht Jasselin na een halfuur, het is belangrijk om de getuige op zijn gemak te stellen, dat herhaalde hij vaak tijdens zijn gastcolleges in Saint-Cyr-au-Mont-d'Or. Jed was totaal afwezig, in gedachten verzonken - of hij moest gewoon aan het indommelen zijn. Die figuur intrigeerde hem, en imponeerde hem ook een beetje. Hij kon er niet omheen dat zijn politieloopbaan hem alleen maar in contact had gebracht, in de persoon van
criminelen,
met simplistische, slechte mensen, niet in staat tot enige nieuwe gedachte en meer in het algemeen tot welke gedachte dan ook, ontaarde dieren die zowel in hun eigen belang als in dat van hun medemensen, en van de mogelijkheid van een menselijke gemeenschap als zodanig, bij hun gevangenneming beter onmiddellijk hadden kunnen worden afgemaakt, dat was tenminste hoe hij er - steeds vaker - over dacht. Maar goed, daar ging hij niet over, daar gingen de
rechters
over. Zijn eigen werk bestond erin de prooi op te sporen en te apporteren om hem neer te leggen voor de voeten van de rechters, en meer in het algemeen van het
Franse volk
(in naam waarvan ze handelden, zo luidde althans de geijkte formule). Bij een jachtpartij was de prooi die voor de voeten van de jager werd neergelegd meestal dood -zijn leven was tijdens de vangst ten einde gekomen, de inslag van een gerichte kogel op een daartoe geëigende plaats had zijn vitale functies beëindigd; soms hadden de tanden van een hond het werk afgemaakt. Bij een politieonderzoek was de dader die voor de voeten van de rechter werd neergelegd min of meer levend - hetgeen Frankrijk steevast een goede beoordeling opleverde in de mensenrechtenrapporten die Amnesty International regelmatig publiceerde. De rechter-ondergeschikt aan het
Franse volk
, dat hij in zijn algemeenheid vertegenwoordigde, en waaraan hij zich meer in het bijzonder ondergeschikt diende te maken in geval van zware misdrijven die een
assisenjury
vereisten, wat bijna altijd het geval was bij de zaken waar Jasselin zich mee bezighield - moest dan over zijn lot beslissen. Diverse internationale verdragen verboden het (zelfs in het geval dat het
Franse volk
zich daar in meerderheid voor zou hebben uitgesproken) om hem te doden.
.
Toen ze voorbij het tolstation van Saint-Arnoult-en-Yvelines waren, stelde hij Jed voor te stoppen om een kop koffie te drinken. Het wegrestaurant maakte op Jasselin een dubbelzinnige indruk. Bepaalde aspecten riepen duidelijk het beeld van de Pa-rijse regio op: er was een grote keus aan tijdschriften en landelijke dagbladen - die snel zou afnemen naarmate je verder in de provincie zou doordringen - en de voornaamste souvenirs die de automobilisten werden aangeboden waren Eiffeltorens en Sacré Coeurs in allerlei soorten en maten. Aan de andere kant kon je moeilijk zeggen dat je je in de
voorsteden
bevond: net als de laatste zonegrens van het stadsvervoer markeerde het tolstation symbolisch het eind van de voorsteden en het begin van de
regio's-,
de eerste
regionale producten
(honing uit de Gatinais, konijnenpastei) hadden zich trouwens al aangediend. Kortom dit wegrestaurant weigerde partij te kiezen, daar hield Jasselin niet zo van. Hij nam niettemin een chocaladebrownie bij zijn koffie, en ze kozen een plaatsje aan een van de honderd vrije tafeltjes.
Een preambule was geboden; Jasselin kuchte een paar keer. 'Weet u...' begon hij uiteindelijk, 'ik ben u dankbaar dat u hebt willen meekomen. U was daar absoluut niet toe verplicht.'
'Ik vind het normaal om de politie te helpen,' antwoordde Jed ernstig.
'Ah...'Jasselin glimlachte, zonder dat hij zijn gespreksgenoot een vergelijkbare reactie wist te ontlokken. 'Daar ben ik natuurlijk blij mee, maar lang niet al onze medeburgers denken er zo over...'
'Ik geloof aan het kwaad,' vervolgde Jed op dezelfde toon. 'Ik geloof aan schuld, en aan straf.'
Jasselin was verbluft; hij had absoluut niet voorzien dat het gesprek zo'n wending zou nemen.
'Gelooft u dat straffen een voorbeeld stellen?' opperde hij om hem aan te moedigen. Een oude serveerster die tussen de tafeltjes aan het dweilen was kwam in hun buurt en wierp hun valse blikken toe. Ze leek niet alleen uitgeput en moedeloos, maar ook vol wrok ten aanzien van de wereld als geheel, ze wrong haar dweil in haar emmer alsof de wereld voor haar niets anders was dan dat: een groezelig oppervlak bedekt met diverse soorten vuiligheid.
'Geen idee,' zei Jed na een tijdje. 'Om eerlijk te zijn heb ik me dat nog nooit afgevraagd. Straffen lijken me juist omdat ze normaal en noodzakelijk zijn, omdat het normaal is dat de schuldige een straf ondergaat, zodat het evenwicht wordt hersteld, en omdat het noodzakelijk is dat het kwaad wordt bestraft. Waarom? Gelooft u dat niet?' vervolgde hij een beetje agressief, toen hij zag dat zijn gesprekgenoot bleef zwijgen. 'Het is toch uw werk...'
Jasselin herwon zich en legde uit van niet: dat was het werk van de
rechter
, die werd bijgestaan door
een jury.
Die vent, dacht hij, zou een meedogenloos jurylid zijn. Er is een
scheiding der machten
, benadrukte hij, dat is een van de basisprincipes van onze Grondwet. Jed knikte kort met zijn hoofd om te laten zien dat hij het had begrepen, maar dat het hem een detail leek. Jasselin overwoog een discussie over de doodstraf te beginnen, zonder duidelijke reden, gewoon om het plezier van het gesprek, maar zag ervan af; het kostte hem echt moeite om vat op die kerel te krijgen. Er viel weer een stilte.
'Ik ben ook met u meegekomen,' hernam Jed, 'om andere, persoonlijke redenen. Ik wil dat de moordenaar van Houellebecq wordt gevonden en dat hij zijn straf ondergaat. Dat is heel belangrijk voor mij.'
'Toch had u geen bijzonder nauwe band met hem...'
Jed liet een soort pijnlijke grom horen, en Jasselin begreep dat hij onbedoeld een gevoelige snaar had geraakt. Een haast zwaarlijvige man in een vaalgrijs pak kwam op een paar meter afstand langs hen lopen met een bord frites in zijn hand. Hij zag eruit als een handelsagent; hij leek aan het eind van zijn Latijn. Voordat hij ging zitten legde hij een hand op zijn borst en bleef een paar seconden roerloos staan, alsof hij elk moment een hartaanval verwachtte te krijgen.
'De wereld is middelmatig,' zei Jed ten slotte. 'En degene die deze moord heeft gepleegd, heeft de middelmatigheid in de wereld vergroot.'
Toen ze aankwamen in Souppes (zo heette het dorp waar de schrijver zijn laatste levensdagen had doorgebracht), bedachten ze allebei ongeveer op hetzelfde moment dat er niets was veranderd. Niets had trouwens ook maar enige reden om te veranderen: het dorp bleef gestold in zijn landelijke perfectie met toeristisch oogmerk, het zou dat blijven tot in de eeuwen der eeuwen, met de discrete toevoeging van enkele elementen ter verhoging van het leefcomfort, zoals internetpalen en parkeerplaatsen; maar het zou alleen zo kunnen blijven als er een intelligente soort was om het te onderhouden, om het te beschermen tegen de aanvallen van de elementen, de vernietigende vraatzucht van de planten.
Het dorp was ook nog altijd even uitgestorven; precies zo zou de wereld eruitzien, dacht Jed, na de explosie van een intergalactische neutronenbom. De aliens zouden zich door de stille, gerestaureerde straten van het plaatsje kunnen begeven en zich kunnen verlustigen in de uitgebalanceerde schoonheid. Ais de aliens in kwestie ook maar een rudimentair gevoel voor esthetiek bezaten, zouden ze algauw het belang van onderhoud inzien en overgaan tot de noodzakelijke restauraties; dat was een even geruststellende als waarschijnlijke hypothese.
.
Jasselin parkeerde zijn Mercedes rustig voor de boerderij. Jed stapte uit, werd bevangen door de kou en herinnerde zich ineens zijn eerste bezoek weer, de hond die hem springend en huppelend tegemoetkwam, hij zag de afgesneden kop van de hond en het eveneens afgesneden hoofd van zijn baasje voor zich, besefte weer hoe gruwelijk de moord was en had er heel even spijt van dat hij was gekomen, maar hij herstelde zich, wilde zich nuttig maken, heel zijn leven had hij zich al nuttig willen maken en sinds hij rijk was wilde hij het alleen nog maar meer. Nu had hij de kans om zich ergens nuttig voor te maken, dat viel niet te ontkennen, hij kon een moordenaar helpen vangen en elimineren, hij kon ook die oude, ontgoochelde, sombere politieman helpen die daar naast hem stond en een beetje ongerust toekeek hoe hij in het winterlicht roerloos zijn ademhaling weer onder controle probeerde te krijgen.
Ze hadden opmerkelijk goed werk geleverd bij het schoonmaken van de plaats delict, dacht Jasselin toen hij de woonkamer betrad, en in gedachten zag hij de collega's de versnipperde stukjes vlees een voor een oprapen. Er zaten zelfs geen bloedsporen meer op het tapijt, alleen hier en daar wat lichte slijtplekken. Afgezien daarvan was er helemaal niets veranderd, ook hier niet, hij herkende de opstelling van de meubels precies. Hij ging op een sofa zitten en dwong zichzelf om niet naar Jed te kijken. Je moest de getuige met rust laten, zijn spontane reacties respecteren, geen dam opwerpen voor de emoties en intuïties die bij hem konden opkomen, je moest je volledig dienstbaar aan hem maken om te zorgen dat hij op zijn beurt hetzelfde deed voor jou.
Inderdaad was Jed weggelopen in de richting van een slaapkamer, hij wilde kennelijk het hele huis gaan bekijken. Jasselin had er spijt van dat hij Ferber niet had meegenomen: die had gevoel, het was een
politieman met gevoel,
hij zou hebben geweten hoe hij een kunstenaar moest benaderen - terwijl hijzelf maar een doorsnee politieman op leeftijd was, hartstochtelijk gehecht aan zijn ouder wordende vrouw en zijn impotente hond.
Jed bleef tussen de kamers heen en weer lopen, kwam regelmatig terug naar de woonkamer en bestudeerde aandachtig de boekenkast, waarvan de inhoud hem nog meer verbaasde en imponeerde dan bij zijn eerste bezoek. Toen bleef hij stilstaan voor Jasselin, die wakker leek te schrikken en met een ruk overeind kwam.
Toch had Jeds houding niets verontrustends; hij stond stil, met zijn handen gekruist achter zijn rug, als een scholier die zich klaarmaakt om zijn lesje op te zeggen.
'Mijn schilderij is weg,' zei hij ten slotte.
'Uw schilderij? Welk schilderij?' vroeg Jasselin koortsig, hoewel hij meteen besefte dat hij het had moeten weten, dat hij het
normaal gesproken
had moeten weten, dat hij niet helemaal meer de oude was. Er liepen rillingen door hem heen; misschien had hij een griep onder de leden, of erger.
'Het schilderij dat ik van hem had gemaakt. Dat ik hem had gegeven. Het is er niet meer.'
Het duurde even voordat Jasselin de informatie had geanalyseerd, de radertjes van zijn brein draaiden vertraagd en hij voelde zich steeds beroerder, hij was doodmoe, deze zaak was extreem vermoeiend en hij had ongelofelijk veel tijd nodig om de essentiële vraag te stellen, de enige die ertoe deed: 'Was het geld waard?'
'Ja, flink veel,' antwoordde Jed. 'Hoeveel?' Jed dacht een paar seconden na en antwoordde toen: 'Op dit moment stijgt mijn marktwaarde een beetje, niet heel snel. Ik denk negenhonderdduizend euro.'
'Wat...? Wat zei u...?' Hij brulde het bijna.
'Negenhonderdduizend euro.'
Jasselin viel weer terug op de sofa en bleef daar roerloos en uitgeblust zitten, af en toe mompelde hij iets onbegrijpelijks.
'Heb ik u geholpen?' vroeg Jed aarzelend.
'De zaak is opgelost.' Zijn stem klonk wanhopig, afschuwelijk droevig. 'Er zijn al moorden gepleegd voor vijftigduizend, voor tienduizend, soms voor duizend euro. Dus negenhonderdduizend euro...'
.
Kort daarna aanvaardden ze de terugreis. Jasselin vroeg Jed of hij kon rijden, hij voelde zich niet zo lekker. Ze stopten bij hetzelfde wegrestaurant als op de heenweg. Ogenschijnlijk zonder reden waren er een paar tafels afgescheiden door een rood-wit lint - misschien was de zwaarlijvige vertegenwoordiger van daarnet dan toch aan een hartaanval bezweken. Jed nam weer een kop koffie; Jasselin wilde sterkedrank, maar dat verkochten ze niet. Uiteindelijk ontdekte hij een fles rode wijn in het winkeltje van het tankstation, bij de regionale producten; maar ze hadden geen kurkentrekker. Hij liep naar de toiletten, sloot zich op in een hokje; met een droge tik brak hij de hals van de fles op de rand van de wc en kwam met de gebroken fles in de hand terug naar de cafetaria; er was wat wijn op zijn overhemd gespat. Dat had allemaal tijd gekost, Jed was opgestaan en stond te dromen voor de gemengde salades; hij liet uiteindelijk zijn keus vallen op een cheddar-kalkoenduo en een Sprite. Jasselin had een eerste glas ingeschonken, dat hij in één teug achterover had geslagen; een beetje opgemonterd dronk hij wat rustiger het tweede leeg. 'U maakt me hongerig...' zei hij. Hij liep weg, kwam terug met een Provengaalse wrap en schonk een derde glas wijn in. Op hetzelfde moment kwam er een zeer luidruchtige groep Spaanse prepubers uit een autobus de cafetaria binnen lopen; de meisjes waren enorm druk, ze brulden naar elkaar, hun hormoonspiegel moest ongelofelijk hoog zijn. De groep was vast op schoolreis, ze hadden ongetwijfeld het Louvre en het Centre Pompidou bezocht, dat soort dingen. Jasselin huiverde bij de gedachte dat hij op dit moment de vader van een vergelijkbare prepuber zou kunnen zijn.
.
'U zegt dat de zaak is opgelost,' merkte Jed op. 'Maar u hebt de moordenaar niet gevonden...'
Hij legde hem dus uit dat de diefstal van kunstvoorwerpen een heel specifiek terrein was, dat werd behandeld door een gespecialiseerd orgaan, het Centraal Bureau ter Bestrijding van de Smokkel in Kunstvoorwerpen en Culturele Goederen. Natuurlijk zouden zijzelf het onderzoek blijven leiden, het ging toch nog altijd om een moord, maar de echte vooruitgang moest nu van het Bureau worden verwacht. Heel weinig mensen wisten de werken te vinden als ze in het bezit van een privé-verzamelaar waren, en nog minder hadden de middelen om zichzelf een schilderij van een miljoen euro cadeau te doen; dan had je het misschien over tienduizend mensen wereldwijd.