Schindlers list (27 page)

Read Schindlers list Online

Authors: Thomas Keneally

BOOK: Schindlers list
13.08Mb size Format: txt, pdf, ePub

 

En terwijl de SS en de Rüstungsinspektion over de toekomst van Plaszów nadachten, werd Josef Bau - een jonge kunstschilder uit Krakau, die ten slotte een goede bekende van Oskar zou worden - overduidelijk en onvoorwaardelijk verliefd op een meisje, genaamd Rebecca Tannenbaum. Bau werkte als tekenaar bij de Bouwkundige Dienst. Hij was een plechtige jongen met het noodlotsgevoel van een kunstenaar. Hij was om zo te zeggen naar Plaszów
ontsnapt,
omdat hij nooit de juiste gettopapieren had gehad. Omdat hij geen vak had beheerst waaraan de gettofabrieken iets zouden hebben, was hij door zijn moeder en door vrienden verborgen. Tijdens de liquidatie in maart 1943 was hij uit de muren ontsnapt en in de achterste gelederen van een werkcommando mee naar Plaszów gelopen. Want in Plaszów was een nieuwe industrie die er in het getto niet was geweest. De bouw. In hetzelfde sombere, van twee vleugels voorziene gebouw waarin Amon zijn kantoor had, werkte Josef Bau aan blauwdrukken. Hij was een beschermeling van Itschak Stern, en Stern had tegen Oskar gezegd dat de jongen een volleerd tekenaar was en, althans in aanleg, bekwaamheden als vervalser bezat. Hij bofte dat hij niet te veel met Amon in aanraking kwam, want hij had in zijn voorkomen die echte gevoeligheid die Amon er al vaker toe had gebracht naar zijn revolver te grijpen. Het kantoor van Bau was, ten opzichte van dat van Amon, aan de andere kant van het gebouw. Sommige gevangenen werkten op de begane grond, met kantoren in de buurt van dat van de commandant. Daar zaten de inkopers, de administratieve krachten, de stenograaf Mietek Pemper. Zij werden niet alleen geconfronteerd met het dagelijkse risico van een onverwachte kogel, maar ook, en met grotere zekerheid, met hardhandig opgeroepen gevoelens van diepe verontwaardiging. Mundek Korn bij voorbeeld, die voor de oorlog inkoper voor een reeks dochterondernemingen van Rothschild was geweest en nu de stoffen, het zeegras, timmerhout en ijzer voor de kampfabrieken inkocht, moest niet alleen in het administratiegebouw werken, maar ook nog in de vleugel waar Amon zijn kantoor had. Op een morgen keek Korn van zijn bureau op en zag door het raam bij de SS-kazerne aan de overkant van de Jerozolimskastraat een jongen van een jaar of twintig, een kennis van hem uit Krakau, tegen de onderkant van een der stapels timmerhout daar urineren. Tegelijkertijd zag hij armen in witte hemdsmouwen en twee vlezige vuisten uit het wc-raam aan het uiteinde van de vleugel verschijnen. De rechterhand had een revolver vast. Er werden snel achter elkaar twee kogels afgevuurd, waarvan minstens één het hoofd van de jongen binnendrong en hem naar voren, tegen de stapel gezaagd hout aan smeet. Toen Korn nogmaals naar het wc-raam keek, was de ene arm in witte hemdsmouw met de vrije hand bezig het raam te sluiten. Op het bureau van Korn lagen die morgen aanvraagformulieren, ondertekend met de ronde, maar niet chaotische krabbel van Amon. Zijn blik ging van de handtekening naar het opengeknoopte lijk bij de houtstapel. Hij vroeg zich niet alleen af of hij had gezien wat hij gezien had, hij werd zich ook bewust van de verleidelijke gedachte achter Amons methode. Dat wil zeggen, de verleiding om ook te vinden dat je, als moord niet meer was dan een bezoekje aan de wc, alleen maar een stimulerende onderbreking van het eentonige formulieren tekenen, dat je dan misschien ieder sterfgeval voortaan als een routinekwestie moest accepteren - met hoeveel wanhoop ook. Een dergelijke radicale overreding schijnt Jozef Bau bespaard te zijn gebleven. Ook de zuivering van het administratieve personeel op de begane grond rechts en in het midden trof hem niet. Die was begonnen toen Josef Neuschel, een beschermeling van Goeth, er bij de commandant over had geklaagd dat een meisje van het kantoor een stuk zwoerd had bemachtigd. Amon was razend vanuit zijn kantoor de gang afgerend. Jullie worden allemaal dik!' had hij geschreeuwd. Daarop had hij het kantoorpersoneel in twee rijen verdeeld. Het was voor Korn net een tafereeltje van het lyceum in Podgórze geweest, doordat de meisjes in de andere rij hem zo vertrouwd waren, dochters van families waarmee hij was opgegroeid, families uit Podgórze. Het had kunnen zijn dat een leraar hen verdeelde in degenen die een bezoek aan het Kosciuszko-monument zouden brengen en degenen die naar het museum op de Wawel gingen. In werkelijkheid werden de meisjes in de andere rij rechtstreeks van hun bureaus naar de Chujowa Górka gevoerd en wegens de decadentie van dat stuk zwoerd door een van Pilarziks pelotons gefusilleerd. Hoewel Josef Bau niet bij een dergelijke kantoorberoering was betrokken, had toch niemand kunnen zeggen dat hij in Plaszów een beschermd leven leidde. Maar het was minder gevaarlijk dan de ervaring van het meisje van zijn keuze. Rebecca Tannenbaum was een wees, hoewel ze in het clan-achtige leven van het joodse Krakau niet van aardige ooms en tantes verstoken was geweest. Ze was negentien, had een lief gezicht en een knap figuurtje. Ze sprak goed Duits en was een aangename, spraakzame gesprekspartner. Onlangs was ze in het kantoor van Stern, achter het administratiegebouw, komen werken, buiten de directe omgeving van de woeste bemoeienissen van de commandant. Haar baan bij de Bouwkundige Dienst was echter maar de helft van haar werk. Ze was manicure. Ze behandelde Amon wekelijks; ze verzorgde de handen van Untersturmführer Leo John, die van dokter Blancke en van zijn minnares, de hardvochtige Alice Orlowski. Toen ze de handen van Amon nam had ze gemerkt dat die lang en welgevormd waren, met spits toelopende vingers -helemaal niet de handen van een dikzak; zeker niet die van een wildeman. Toen een gevangene haar die eerste keer was komen vertellen dat de Herr Kommandant haar wilde spreken, was ze eerst weggerend, tussen de bureaus door en van de achtertrap af gevlucht. De gevangene had haar gevolgd en nageschreeuwd: 'Doe dat in godsnaam niet! Hij geeft mij ervan langs als ik je niet mee terugbreng.' Dus was ze met de man meegegaan naar de villa van Goeth. Maar voor ze de salon inging had ze eerst een bezoekje aan de stinkende kelder gebracht - dit was in Goeths eerste woning, en de kelder lag diep in het grensgebied van een oude joodse begraafplaats. Beneden, te midden van de grafaarde, was Rebecca's vriendin Helen Hirsch haar kneuzingen aan het verzorgen geweest. Je zit inderdaad met een probleem, gaf Helen toe. Maar doe het gewoon en wacht maar af. Dat is het enige wat je kunt doen. Van sommige mensen heeft hij graag professioneel gedrag, van andere niet. En je krijgt van mij koek en worst wanneer je komt. Maar pak niet zomaar eten; vraag het eerst aan mij. Sommige mensen pakken eten zonder het te vragen, en dan weet ik niet wat ik moet verdoezelen. Amon accepteerde Rebecca's professionele gedrag inderdaad, bood haar zijn vingers en keuvelde in het Duits. Het had hotel Cracovia wel weer kunnen zijn, en Amon een in fris overhemd gestoken, te zware, jonge Duitse magnaat, die naar Krakau was gekomen om textiel of staal of chemicaliën te verkopen. Maar er zaten twee aspecten aan deze bijeenkomsten die afbreuk deden aan hun sfeer van tijdloze vriendelijkheid. De commandant hield zijn dienstrevolver altijd bij zijn rechterelleboog, en vaak lag een van de beide honden in de salon te dommelen. Ze had ze op de Appellplatz het vlees van ingenieur Karp zien openscheuren. Maar soms, wanneer de honden in hun slaap lagen te snuffen en zij en Amon indrukken van vooroorlogse bezoeken aan de minerale bron in Karlsbad uitwisselden, leken de gruwelen van het appèl ver weg en ongelooflijk. Op een dag voelde ze zich voldoende zelfverzekerd om hem te vragen waarom hij zijn revolver altijd bij zijn elleboog had. Zijn antwoord bezorgde haar kippevel in haar nek terwijl ze over zijn hand zat gebogen. 'Dat is voor het geval je me ooit in de vingers snijdt,' zei hij tegen haar. Als ze ooit het bewijs had willen hebben dat een praatje over badplaatsen en een daad van waanzin voor Amon geen verschil maakten, kreeg ze het op de dag dat ze de gang inkwam en zag hoe hij haar vriendin Helen Hirsch aan de haren de salon uit sleurde - Helen die probeerde haar evenwicht te bewaren terwijl haar kastanjebruine haren er met wortel en al uitkwamen, en Amon die, als hij zijn greep het ene moment verloor, hem het volgende met zijn reusachtige, welverzorgde handen herkreeg. En nog een bewijs kwam op de avond dat ze de salon inkwam en een van die honden - Rolf of Ralf - ineens opdook, tegen haar aansprong en, haar bij de schouders houdend, zijn kaken boven haar boezem opende. Ze keek de kamer door en zag Amon lui uitgestrekt en glimlachend op de sofa liggen. 'Hou op met dat gebibber, stomme meid,' zei hij, 'anders kan ik jeniet van die hond redden.' In de periode waarin ze de handen van de commandant verzorgde zou hij zijn schoenpoetsjongen wegens ondeugdelijk werk doodschieten, zijn vijftienjarige knechtje Poldek Deresiewicz aan de ringbouten in zijn kantoor ophangen omdat op een der honden een vlo was aangetroffen, en zijn bediende Lisiek executeren omdat hij zonder eerst te overleggen een
drozka
met paard aan Bosch had uitgeleend. Toch ging het knappe weesmeisje tweemaal per week de salon binnen en nam het beest berustend bij de hand. Ze ontmoette Jozef Bau toen hij op een grauwe morgen buiten de Bauleitung een blauwdrukraam naar de lage herfstbewolking stond op te houden. Zijn magere lichaam leek overbelast door het gewicht, en ze vroeg of ze hem kon helpen. 'Nee,' zei hij. 'Ik wacht alleen maar op de zon.' 'Waarom?' vroeg ze. Hij legde uit hoe zijn transparanttekeningen voor een nieuw gebouw in het raam tegen lichtgevoelig blauwdrukpapier zaten aangeklemd. Als de zon maar wat harder scheen, zei hij, zou de tekening door een mysterieuze chemische verbinding van het transparant op de blauwdruk worden overgebracht. Toen zei hij: 'Kun jij mijn magische zonnetje niet zijn?' Mooie meisjes waren in Plaszów geen fijnzinnigheid van jongens gewend. De seksualiteit ontleende er haar ruwe aandrift aan de salvo's die op de Chujowa Górka werden gehoord, aan de executies op de Appellplatz. Men stelle zich bij voorbeeld voor dat er op een dag een kip wordt gevonden bij de werkploeg die van de kabelfabriek aan de Wieliczka terugkeert. Amon gaat op de Appellplatz tekeer, want de kip werd tijdens een steekproef in een voor de kamppoort liggende tas ontdekt. Van wie was die tas? wil Amon weten. Van wie die kip? Omdat niemand op de Appellplatz iets wil toegeven, pakt Amon een geweer van een SS'er en fusilleert de gevangene voor aan de rij. De kogel schiet door het lichaam heen en velt ook de man achter hem. Maar niemand zegt iets. 'Wat houden jullie van elkaar, zeg!' buldert Amon en maakt aanstalten om de derde man in de rij te executeren. Een jongen van veertien stapt uit de rij. Hij bibbert en huilt. Hij kan wel vertellen wie de kip heeft meegenomen, zegt hij tegen de Herr Kommandant. 'Wie dan?' De jongen wijst een van de twee doden aan. 'Die!' gilt hij. Amon doet de hele Appellplatz versteld staan door de jongen te geloven, legt zijn hoofd in zijn nek en lacht op de wat ongelovige toon die leraren graag in de klas laten horen.
Wat een lui... begrijpen ze nu niet waarom ze allemaal verloren zijn?
Na zo'n begin van de avond vonden de meeste gevangenen dat er in de uren waarin ze zich vrij konden bewegen, tussen zeven en negen, geen tijd voor ontspannen hofmakerij was. De luizen die je liesstreek en oksels plaagden maakten formaliteit bespottelijk. Jonge kerels besprongen meisjes zonder plichtplegingen. In het vrouwenkamp zongen ze een liedje waarin de maagd werd gevraagd waarom ze zich met koord had toegebonden en voor wie ze zichzelf dacht te sparen. In Emalia was de sfeer minder wanhopig. Er waren in de emailfabriek nissen tussen de machines ontworpen om geliefden de gelegenheid te geven elkaar langer te ontmoeten. In de krappe barakken bestond alleen een theoretische scheiding. Door de afwezigheid van dagelijkse angst, door het ruimere dagelijkse broodrantsoen was de waanzin er iets minder. Bovendien bleef Oskar er nog steeds bij dat het SS-garnizoen niet zonder zijn toestemming het kamp in mocht. Eén gevangene herinnert zich dat in Oskars kantoor een draadverbinding werd aangelegd voor het geval een SS-functionaris toch toegang tot de barakken eiste. Terwijl de SS 'er dan op weg naar beneden was, kon Oskar op een knop drukken die met een bel in het kamp was verbonden. Die waarschuwde de mannen en vrouwen allereerst dat ze de clandestiene sigaretten die ze van Oskar kregen moesten uitdrukken. ('Ga eens naar mijn etage,' placht hij vrijwel dagelijks tegen iemand in de fabriek te zeggen, 'en vul deze sigarettenkoker.' Daarbij knipoogde hij dan veelbetekenend.) De bel waarschuwde de mannen en vrouwen ook dat ze naar de voor hen bestemde bedden moesten teruggaan. Voor Rebecca was het bijna schokkend, een herinnering aan een verdwenen cultuur, om in Plaszów een jongen tegen te komen die haar het hof maakte alsof hij haar in een patisserie op het Rynek had ontmoet. Toen ze op een andere morgen van Sterns kantoor naar beneden kwam, liet Josef haar zijn werktafel zien. Hij was tekeningen voor nog meer barakken aan het maken. Wat is je baraknummer, en wie is je
Blockalteste?
Ze liet het hem met gepaste schoorvoetendheid weten. Ze had Helen Hirsch bij de haren door de gang zien sleuren en zou sterven als ze per ongeluk in de opperhuid van Amons duim prikte. Toch had deze jongen haar weer zedig, weer tot een meisje gemaakt. Ik kom wel met je moeder praten, beloofde hij. Ik heb geen moeder, zei Rebecca. Dan praat ik wel met de Alteste. Zo begon de hofmakerij - met de toestemming van ouderen en alsof ze er wérkelijk alle tijd van de wereld voor hadden. Omdat hij zo'n dromerig-romantische, ceremonieuze jongen was, zoenden ze elkaar niet. Het was in feite onder Amons dak dat het voor het eerst tot een echte omhelzing kwam. Het was na een manicurezitting. Rebecca had warm water en zeep bij Helen gehaald en was naar de bovenste verdieping geslopen, die vanwege een ophanden zijnde renovatie leegstond, om er haar blouse en reserveondergoed te wassen. Haar wastobbe was haar kantinebakje. Morgen zou haar soep er weer in moeten. Ze stond ijverig aan dat kleine teiltje zeepvlokken te werken toen Josef verscheen. Waarom ben je hier? vroeg ze aan hem. Ik doe metingen voor mijn tekeningen, voor de renovatie, zei hij. En waarom ben je hier zelf? Dat kun je wel zien, zei ze. En praat als jeblieft niet zo hard. Hij danste de kamer rond, terwijl de rolcentimeter flitsend tegen muren op en langs lijstwerk werd gelegd. Doe het wel nauwkeurig, zei ze, bezorgd omdat ze de strenge normen van Amon kende. Nu ik hier toch ben, zei hij tegen haar, kan ik jou ook wel even meten. Hij ging met de centimeter langs haar armen en haar rug, van haar nek tot aan haar lendenen. Ze verzette zich niet tegen de manier waarop zijn duim haar, ter aanduiding van haar afmetingen, aanraakte. Maar nadat ze elkaar een tijdje innig hadden omhelsd, stuurde ze hem weg. Dit was geen plaats voor een lui-ontspannen middag. Er waren nog wel meer wanhopige romances in Plaszów, zelfs bij de SS, maar die verliepen minder zonnig dan deze allerkeurigste romance tussen Josef Bau en de manicure. Zo was Oberscharführer Albert Hujar, die dokter Rosalia Blau in het getto had doodgeschoten en Diana Reiter nadat de kazernefundering was bezweken, verliefd geworden op een joodse gevangene. En de dochter van Madritsch was onder de bekoring gekomen van een joodse jongen uit het getto van Tarnów - hij had natuurlijk in Madritsch' fabriek in Tarnów gewerkt totdat de deskundige gettoliquidator Amon er aan het einde van de zomer heen was gebracht om Tarnów op te heffen zoals hij ook met Krakau had gedaan. Nu werkte hij in Madritsch' werkplaats binnen Plaszów. Daar zou het meisje hem kunnen opzoeken. Maar er kon niets van terechtkomen. De gevangenen zelf hadden nissen en schuilhoekjes waar geliefden en echtelieden elkaar konden ontmoeten. Maar alles - de wet van het Reich en de vreemde code der gevangenen - richtte zich tegen de liefdesaffaire tussen Fraulein Madritsch en haar jongen. Zo was ook de goede Raimund Titsch op een van zijn machinenaaisters verliefd geworden. Ook dat was een tedere, heimelijke en grotendeels vruchteloze liefde. Wat Oberscharführer Hujar betreft, die kreeg van Amon zelf bevel om op te houden met die aanstellerij. Dus ging Albert met het meisje in het bos wandelen en gaf haar met de tederste verontschuldigingen een nekschot. Het leek er in feite op dat de dood boven de hartstochten van de SS hing. Henry Rosner, de violist, en zijn broer Leopold, de accordeonist, waren zich er, terwijl ze Weense melodieën om Goeths eettafel

Other books

Eleven Eleven by Paul Dowswell
The Last Song by Nicholas Sparks
Pumpkin Head Mystery by Gertrude Chandler Warner
Death Dance by Evans, Geraldine
Cressida by Clare Darcy
What Happened on Fox Street by Tricia Springstubb
Sleep No More by Greg Iles