Read Geheime oorlogen Online

Authors: Gordon Thomas

Tags: #Non-Fictie, #Wierook22

Geheime oorlogen (8 page)

BOOK: Geheime oorlogen
8.47Mb size Format: txt, pdf, ePub
ads

Al snel was een invloedrijke groep van opiniemakers – juristen, ingenieurs, bankiers, artsen en journalisten – begonnen om het bericht te verspreiden dat hoe langer Mossadeq premier bleef, des te groter het risico werd dat Iran binnen de Sovjet-Russische invloedssfeer zou belanden.

Die mogelijkheid diende zich aan het begin van Tweede Wereldoorlog aan, toen Moskou inlichtingenofficieren naar Iran zond om contacten te leggen met nationalisten die tegen de Britse greep op de olie-industrie waren. De Russen bereikten weinig, deels omdat ze bar weinig van de Iraanse cultuur begrepen. Het
MI
6-hoofd Stewart Menzies oordeelde, in weerwil van een sterk antibolsjewiek sentiment on
der zijn hogere functionarissen, dat de aanwezigheid van de Sovjetspionnen geen serieuze bedreiging vormde.

Menzies, het derde hoofd van
MI
6, was een
Old Etonian
(had dus op Eton College gestudeerd) en reed in de weekends mee met de jachtpartijen van Beaufort en Quorn; tegen zijn gastheren beweerde hij soms op discrete wijze dat hij de bastaardzoon van koning Edward
VII
was. Behalve aan het scheppen van een spannend sfeertje droeg dit bij aan het mysterie dat hij graag cultiveerde. Toen de oorlog uitbrak, besteedde hij een deel van zijn dag aan het lezen van de berichten van de Franse, Belgische, Noorse en Nederlandse inlichtingenofficieren die met hun regering in ballingschap in Londen samenwerkten. Hij zorgde ervoor dat al hun orders voor de verzetsgroepen in hun bezette land vanuit
MI
6 werden verzonden.

Kort na het uitbreken van de vijandelijkheden waren belangrijke hoofdofficieren van de Britse geheime inlichtingendienst
SIS
in Oostenrijk en Nederland gearresteerd door de Gestapo. Terwijl de nazi’s met hun blitzkrieg Polen veroverden, werden nog meer agenten gevangengenomen of zij wisten te ontkomen naar neutrale landen. In Madrid en Lissabon zetten ze luisterposten op. Terwijl Parijs viel, werden nog meer agenten aangehouden. In slechts enkele maanden tijd verkeerde
MI
6 in verwarring, waaruit men alleen kon worden gered door de codekrakers van Bletchley Park. Dit was een briljant maar zonderling groepje wiskundigen, werkend vanuit een Engels landhuis, die strikt geheime codes van Duitsland hadden ontrafeld in een van de grootste spionagesuccessen van deze of welke oorlog dan ook. In augustus 1940 begon de Radio Security Service van
MI
6 transmissies op te pikken van de Abwehr (de Duitse militaire inlichtingendienst), en hadden de cryptologen in Bletchley Park, Station X, de cijfercodes gekraakt die de Duitsers met hun codemachine Enigma verzonden. De cryptologen van Bletchley doopten hun systeem Ultra. Het verschafte
MI
6 een uitzonderlijk inzicht in de geheime Duitse spionagewereld en het werd het machtigste wapen van het inlichtingenarsenaal dat Menzies inmiddels volledig aan het hervormen was.

Later zou hij ook een werkrelatie opbouwen met het pas opgerichte Amerikaanse
OSS
, de voorloper van de
CIA
, nadat dit in juli 1942 operationeel was geworden. De staf, jong en enthousiast, had zo goed als geen werkervaring in de inlichtingenwereld, maar Menzies was onder de indruk van hun sterke christelijke betrokkenheid en van hoe ze spraken over God die aan de zijde van Amerika stond en dat het
OSS
in het leven was geroepen om tegen het kwaad te strijden.

Allen Dulles, de directeur van het
OSS
, zat in het Zwitserse Bern. Toen Menzies hem opzocht, stond hij versteld van het naamplaatje op Dulles’ kamerdeur, waarop bezoekers werden gewaarschuwd voor wie hij was en wat hij deed. Jaren later vertelde
CIA
-standplaatshoofd William Buckley de schrijver: ‘Dulles vertelde me dat dit zijn manier was om te laten zien dat hij niet geheimzinnig hoefde te doen over zijn werk, omdat hij als spion iedereen te slim af kon zijn.’ Na die ontmoeting zorgde Menzies ervoor dat Amerikaanse
OSS
-agenten zij aan zij met zijn eigen officieren konden werken, en op zijn beurt opende
MI
6 in New York zijn eigen vestiging om in de Atlantische en Grote Oceaan gezamenlijke, op Ultra gebaseerde operaties te coördineren, wat tot het zinken van Duitse onderzeeërs leidde.

Menzies merkte echter dat hij voor
MI
6 de strijd had verloren om controle te krijgen over het leiden van het verzet in bezet Europa. Dat werd nu de rol van de Special Operations Executive, waarin een aantal van zijn beste officieren werd ondergebracht. ’s Avonds vlogen Lysander-vliegtuigen vanaf hun basis in Tempsford, Bedfordshire, naar Frankrijk om
SOE
-agenten en voorraden te droppen. In Londen bezat Menzies niettemin nog steeds het oor van premier Winston Churchill, die een eindeloze fascinatie koesterde voor de duistere wereld van het inlichtingenwerk. Avond aan avond bezorgde het hoofd de eerste minister de laatste Ultra-cijfercodes in diens ondergrondse oorlogsbunker in Whitehall, en dan nipten de twee van hun whisky; Menzies gaf daarbij uitleg en Churchill bestookte hem met vragen. Wanneer het
MI
6-hoofd na afloop naar zijn eigen kantoor terugliep, kwam de zon vaak al op. Oudere politici en legercommandanten die niet zo dicht bij de premier kwamen, staken hun jaloezie niet onder stoelen of banken.

Na de oorlog luchtten ze bij de nieuwe Labour-regering hun gevoelens, menend dat de ‘opbrengst’ van
MI
6 in de beginjaren van de vijandelijkheden wisselvallig was. Ook een andere kwestie zorgde voor een onwelkome focus op de
SIS
. Menzies had de geheime dienst groen licht gegeven om vluchtelingenschepen te hinderen die overlevenden van de Holocaust uit Europa overbrachten naar Palestina (dat in 1948 de staat Israël werd). Er was sprake van pogingen tot sabotage en vertraging in de verwerking van de papieren. Dit veroorzaakte de nodige woede onder de vrij grote Joodse populatie in Groot-Brittannië, en Menzies werd gedwongen om de activiteiten een halt toe te roepen.

Ook zag hij de komst van de Central Intelligence Agency als een
bedreiging voor de suprematie van
MI
6. De zwaar gefinancierde
CIA
stond voor de zeer op de gemeenschap gerichte vastberadenheid van de regering-Truman dat de
VS
zich niet zouden laten verschalken door de Franse en Britse imperia van het oude Europa of door het nieuwe Sovjetrijk. Met veel inspanning hadden
CIA
-agenten en analisten in de oorlog ervaring opgedaan. De dienst werd uitgebreid met academici en juristen. Zeker, Amerika had nooit eerder een dergelijke inlichtingenorganisatie in vredestijd gehad, bemand door talentvolle mensen die hun land maar wat graag wilden dienen. In totaal werkten er meer dan vijfduizend mensen voor de dienst (in 2007 was dat aantal 23.500).
MI
6 beschikte daarentegen over nog geen duizend personeelsleden. Zo werd de
CIA
onvermijdelijk de leidinggevende partner in haar relatie met de Britse geheime dienst. In Whitehall ging een gerucht dat Menzies zelfs nog meer verontrustte: het idee dat
MI
6 zou moeten samengaan met
MI
5, waarbij de binnenlandse veiligheidsdienst de dominante rol zou krijgen. Dit alles droeg bij aan zijn beslissing in juli 1952 om afscheid te nemen. Menzies was op dat moment tweeënzestig; hij stierf in mei 1968, nog altijd druk met de vossenjacht.

Inmiddels was Iran het brandpunt van twee gevechten om de macht geworden. Het ene betrof het expansiebeleid van de Sovjet-Unie, en het andere ging tussen de
VS
en Groot-Brittannië over de vastberadenheid van de laatste om een wereldmacht te blijven, zelfs nu het Britse rijk afbrokkelde. Iran had het conflict bespoedigd met de gebeurtenissen die waren begonnen onder het regime van Mohammed Mossadeq in Teheran en met diens plannen om de Engels-Iraanse oliemaatschappij
AIOC
te nationaliseren.

In 1952 werden de pogingen van de
MI
6-standplaats in Teheran om Mossadeq te verwijderen geleid door John Sinclair, het nieuwe hoofd in Londen, die binnen de geheime inlichtingendienst bekendstond als ‘Sinbad’ en in zowel de Britse marine als het leger had gediend. In de Eerste Wereldoorlog beleefde hij twee akelige jaren van voortdurende zeeziekte in onderzeeërs, maar een fantastische loopbaan in het leger had geleid tot zijn benoeming in 1944 tot tweede man van de algemene staf, toen Sinclair een van de strategen voor de invasie bij Normandië was geweest.

De rapporten die hij van Woodhouse in Teheran ontving, baarden steeds meer zorgen. Mossadeq had het gezag van de jonge sjah, Mohammed Reza Pahlevi, die sinds 1941 onder Britse leiding had geheerst,
gestaag ondermijnd. Sinclair stelde voor dat Woodhouse de risico’s van een politieke Sovjetinvloed op Mossadeq zou benadrukken, en de sjah was een gewillig oor bij Woodhouses vaste briefings over deze zaak. Ook begon Woodhouse waarschuwingssignalen te verspreiden dat de
VS
‘een groter aandeel’ in de olie-industrie van het land zouden wensen. Voor de Britten was het belangrijk dat de olieindustrie in Britse handen bleef, ter voorkoming van een Sovjetexpansie naar de Golf en de Indische Oceaan, waarover de brandstof van de raffinaderijen in het zuiden van het land naar Groot-Brittannië en het Britse rijk werd getransporteerd.

In 1951 nationaliseerde Mossadeq de
AIOC
met het argument dat Groot-Brittannië veel meer winst opstreek dan Iran. Kort daarna bezocht de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles het Midden-Oosten en rapporteerde dat de nationalisering ‘verder bewijs [is] dat de Britse invloed in de regio afneemt en dat de Sovjets aan invloed winnen’. Hij vond dat Washington in alle Arabische staten een politieke en diplomatieke campagne moest lanceren om te laten zien dat Amerika ‘niet aan de zijde van Groot-Brittannië en Frankrijk’ stond. Maar voorlopig was hij vastbesloten om de
AIOC
te redden uit wat hij Mossadeqs ‘vuile handjes’ noemde en ervoor te zorgen dat Amerika zou profiteren, hoewel
MI
6 de operatie zou leiden. De noodzaak van zo’n campagne bleek duidelijk uit het bericht dat Monty Woodhouse naar Londen verzond. ‘Mijn agenten hebben van hun contacten binnen de Iraanse regering bewijsmateriaal verkregen dat Mossadeq van plan is om de Russen de olievelden binnen te halen.’

Terwijl Sinclair die zomer genoot van zijn geliefde bezigheid, cricket kijken, had Woodhouse de vrije hand bij het plannen van een staatsgreep. Hij had iets van Lawrence van Arabië over zich. In de ambassadewagen reed hij naar het noorden om de stamleiders over te halen om zich tegen een mogelijke Sovjetinvasie te verzetten. Ze lieten hem weten dat ze geld nodig hadden voor wapens. Hij haalde de
RAF
in Habbaniyah, hun grootste basis in het Midden-Oosten, over om uit het arsenaal van de basis stenguns en geweren te leveren. De aan de luchtmacht gelieerde attaché van de ambassade, de onbuigzame Beverley Barnard, toverde een oude Dakota tevoorschijn. De wapens werden ingeladen en naar de stamleden gevlogen. Behalve uit wapens en munitiekisten bestond de lading uit gouden soevereinen, een deel van het rampengeld dat Woodhouse ‘voor noodgevallen’ had opgeslagen. Alles werd overgedragen aan de stamleden en elk uitge
deeld muntstuk werd genoteerd, waarna de lijsten met ‘noodzakelijke uitgaven’ werden verzonden naar de boekhoudafdeling van
MI
6. Binnen twee maanden lag er een plan gereed om Mossadeq af te zetten, en aldus geschiedde.

Er kwam een genationaliseerde oliemaatschappij, de National Iranian Oil Company. British Petroleum, voorheen Engels-Iraans, werd voor veertig procent eigenaar en Gulf, Mobil, Standard Oil of New Jersey, Texaco en Standard Oil of Californië hadden samen ook veertig procent. Koninklijke Shell Nederland kreeg veertien procent en Compagnie Française de Pétroles zes procent. Tot 1951 had Groot-Brittannië alle olievelden van Iran beheerd. Woodhouse schreef: ‘Wederom een teken van de groeiende macht van de
VS
alhier. Maar de communisten zijn, voorlopig althans, tot staan gebracht.’

Onder degenen die naar het geanimeerde gesprek over deze gebeurtenissen hadden geluisterd, bevonden zich de ouders, ooms en grootouders van de toekomstige generaal Ali-Reza Asgari, in diens huis in Shiraz. In de jaren die volgden was hij, eerst als student en daarna in rang opklimmend binnen de Revolutionaire Garde en ten slotte binnen de
VEVAK
, gefascineerd gebleven door hoe Groot-Brittannië en de
VS
, na de afzetting van Mossadeq, elk hadden geprobeerd de suprematie over Iran te verkrijgen. Uit niets bleek dit duidelijker dan uit de relatie tussen
MI
6 en de
CIA
. Gezamenlijke operaties waren iets van het verleden; wederzijds vertrouwen en respect maakten plaats voor argwaan aan beide kanten.

In Washington steunde het ministerie van Buitenlandse Zaken in 1951 de visie van de toenmalige adjunct-directeur van de
CIA
Allen Dulles (twee jaar later zou hij directeur worden), namelijk dat hij bij zijn contacten met
MI
6 tijdens de oorlog had geleerd om op zijn hoede te zijn. Al sinds hij als student een scriptie had geschreven waarin hij de Boeren van Zuid-Afrika in hun oorlog met Groot-Brittannië steunde, was Dulles een overtuigd anglofoob. Volgens hem en zijn broer Foster Dulles ‘mag men niet toestaan dat het beleid van het Britse rijk wedijvert met de Amerikaanse politieke en commerciële belangen’. Allen Dulles had zijn collega’s verteld dat
MI
6 Iran al te lang als haar exclusieve speelterrein had gebruikt om er naar believen te opereren. De
CIA
zou proberen ervoor te zorgen dat de Britten die vrijheid niet langer zouden hebben. Er zou geen informatie worden gedeeld, tenzij daar een sterk gezamenlijk belang mee was gediend, zoals de dreiging die de Sovjet-Unie in de regio vormde.

Tijdens zijn studie had Asgari
De zeven pijlers van de wijsheid
van
T.E. Lawrence gelezen. De beschrijving van de rol die informatie had gespeeld bij het gebruiken van Arabieren om de Turken ten val te brengen had hem ervan overtuigd dat
MI
6 in de regio de machtigste inlichtingendienst was geweest en dat ook was gebleven. Elders las hij hoe
MI
6 later de sjah had gemanipuleerd en ayatollah Khomeini aan de macht had geholpen, en vervolgens na bekendmaking van de Iraanse nucleaire ambities had geprobeerd om de mollahs uit hun evenwicht te brengen. In inlichtingentermen zag Asgari
MI
6 als een club van koele, berekenende strategen. Deze conclusie kan weleens het moment zijn geweest waarop bij hem de gedachte postvatte om in het geheim voor de Britse inlichtingendienst te gaan werken. Eén passage uit het boek van Lawrence was hem bijgebleven: ‘Alle mensen dromen, maar niet op dezelfde manier. Zij die ’s nachts dromen in het diepst van hun gedachten, worden overdag wakker om te ontdekken dat het slechts verbeelding was: maar zij die overdag dromen zijn gevaarlijke mensen, want zij voeren hun dromen misschien met open ogen uit, om deze te verwezenlijken.’ Na zijn rekrutering had generaal Asgari sleutelwoorden uit deze passage geselecteerd om zijn runner van
MI
6 te laten weten wanneer deze contact met hem moest opnemen.

BOOK: Geheime oorlogen
8.47Mb size Format: txt, pdf, ePub
ads

Other books

Of Treasons Born by J. L. Doty
Her Secret Prince by Madeline Ash
The Privileges by Jonathan Dee
The Lucky One by Nicholas Sparks
Requiem for the Bone Man by R. A. Comunale
Lion's Bride by Iris Johansen
Carola Dunn by The Fortune-Hunters
Eco: Foucalt's Pendulum by eco umberto foucault