Geheime oorlogen (24 page)

Read Geheime oorlogen Online

Authors: Gordon Thomas

Tags: #Non-Fictie, #Wierook22

BOOK: Geheime oorlogen
6.68Mb size Format: txt, pdf, ePub

De codekrakers van Groot-Brittannië en Amerika, die nauw hadden samengewerkt om Japanse en nazicodes te breken, zetten hun samenwerking op gelijkwaardige basis voort. Onder de regering-Truman was Amerika echter als het machtigste land ter wereld uit de oorlog bovengekomen, en de komst van de
CIA
– met haar financiële volmachten en vaktechnisch vernuft – had geleid tot overheersing op andere terreinen van het Engels-Amerikaanse bondgenootschap op inlichtingengebied. Ondertussen waren
MI
5 en
MI
6 na de ontmanteling van de Canadese spionnengroep van Nunn May volgens Allen Dulles verworden tot ‘diensten die op hun roem teren’.

Het was aan een codebreker van
GCHQ
om voor
MI
5 deels de slag te winnen. Sovjetinlichtingendiensten gebruikten een
one-time-pad
-systeem, ook wel
OTP
, Vernam-cijfer of eenmalig blokcijfer genoemd, voor het coderen van radioberichten. Indien juist gebruikt maakte dit systeem deze berichten praktisch onbreekbaar. Maar naarmate de
NKVD
zijn wereldwijde netwerken uitbreidde, begon deze dienst onder zijn agenten gedupliceerde
pads
te verspreiden. Arthur Martin, een operator die in de oorlog radioberichten onderschepte en nu liaisonofficier van het
GCHQ
met
MI
5 was, ontdekte wat de Russen deden; dit leidde tot de eerste, grote naoorlogse codebrekersactie die de codenaam Venona kreeg. Met inschakeling van Martins vaardigheden volgde Venona de activiteiten van een Sovjetnetwerk in Groot-Brittannië en de
VS
. Daarbij werd men ook aanzienlijk geholpen door de
NSA
. Pijnlijk langzaam werd de informatie ontcijferd; vaak waren het niet meer dan woordfragmenten. Aaneengeregen maakten ze stukje bij beetje duidelijk hoe wijdvertakt de Sovjetspionage in beide landen was, met onder meer een bestendige infiltratie van het atoomwapenprogramma.

Terwijl de codebrekers van Venona hun werk voortzetten, waren er bij de jacht van
MI
5 op Sovjetspionnen andere afdelingen betrokken: contraspionage, de verbindingseenheid met de inlichtingendiensten van het rijk en de sectie die de activiteiten van binnenlandse politieke partijen volgde. In 1948 werden meer dan honderd ambtenaren in Whitehall bij herhaling ondervraagd zonder ooit te horen waarom ze onder verdenking stonden. Meer dan twintig van hen werden ontslagen; een aantal had in de oorlog hoge posities bekleed. Van de ambtenaren werden er achtentachtig overgeplaatst, en hun betrouwbaarheidsniveau werd ingeschaald in de laagste categorie. Plotseling kwamen er bureaus vrij en voorheen als betrouwbaar aangemerkte
werknemers werden in een of andere buitenpost van de overheid ondergebracht. Gezinnen vielen uiteen en er vonden echtscheidingen plaats.

Buren fluisterden dat een man die altijd een pijler binnen de gemeenschap was geweest ‘een rooie’ was gebleken. Het archief van de Registry bleef groeien en tientallen vrouwen kwamen na hun volgende promotie te werken onder het waakzame oog van het hoofd, dat ervoor zorgde dat elk dossier zijn juiste plek kreeg in het kaartensysteem in de houten laden. In 1949 waren duizenden nieuwe namen aan het archief toegevoegd.

Vier jaar nadat een
B
-29 bommenwerper van de Amerikaanse luchtmacht, de door de piloot naar zijn moeder vernoemde
Enola Gay
, op 6 augustus 1945 ’s werelds eerste atoombom boven Hiroshima had afgeworpen, bevatte de Registry de meest persoonlijke details van meer dan een half miljoen gewone Britse onderdanen. Toch wist het systeem de identiteit van in hun midden opererende Sovjetspionnen niet aan het licht te brengen. In Washington heerste de opvatting dat het de mollen om nog meer geheimen van de bom te doen was. Door de ontmaskering van de Canadese spionnengroep groeide bij de
CIA
en de
FBI
de angst dat verder verraad ook in Groot-Brittannië zou blijken.

Op 3 september 1949 werd schout-bij-nacht Roscoe H. Hillenkoetter om vier uur ’s ochtends thuis in Georgetown in Washington
DC
telefonisch gewekt met het nieuws dat hij al had gevreesd. De 52-jarige Hillenkoeter, derde directeur van de Central Intelligence Group – de voorloper van de
CIA
– had instructies achtergelaten dat hij, zodra er bewijzen waren, ongeacht het tijdstip direct gebeld diende te worden. Na een carrière als hoofd inlichtingen onder admiraal Nimitz in de Pacificoorlog tegen Japan en inmiddels al twee jaar in zijn huidige functie was de leergierige
DCI
druk bezig de geschriften van Marx, Lenin en Stalin te bestuderen. Hun boeken lagen pontificaal op zijn nachtkastje. Hoe meer Hillenkoetter las, des te meer hij ervan overtuigd raakte dat de Sovjet-Unie vastbesloten was de militaire evenknie van Amerika te worden. Om zich hierop voor te bereiden had hij binnen de Sovjetsatellietstaten een netwerk van informanten opgebouwd: van Oost-Duitsland via Polen, Hongarije en Bulgarije helemaal tot in Rusland zetten zij hun leven op het spel om berichten te verzenden die uiteindelijk op zijn bureau belandden. Een ervan had onthuld dat Rusland bijna zover was om een atoombom tot ontplof
fing te brengen. De bevestiging kwam met een bericht dat door een Venona-codebreker was onderschept. Frustrerend genoeg was er nog altijd geen aanwijzing geweest wanneer of waar de test zou plaatsvinden. Maar nu, op die zwoele ochtend in Washington, wist Hillenkoetter het.

Bijna tienduizend kilometer verderop controleerden de technici aan boord van het langeafstandsverkenningsvliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht nog één keer hun instrumenten. Ze registreerden een radioactieve wolk die boven het afgelegen gebied in het noordwesten van de Sovjet-Unie dreef. Op zijn huidige koers zou de wolk eerst over Noord-Canada en over de Noord-Atlantische Oceaan drijven en dan de Britse eilanden bereiken. In de dagen daarna stegen toestellen van de Canadese en Britse luchtmacht op om in de wolk monsters te nemen die vervolgens werden doorgestuurd naar de Atoomenergiecommissie en laboratoria in Los Alamos en Harwell, het atoomonderzoekscentrum in Groot-Brittannië. Alle wetenschappers kwamen tot de eensluidende conclusie, dat de Sovjet-Unie tussen 26 en 29 augustus een atoombom tot ontploffing had gebracht. Hoewel minder verwoestend dan het wapen dat Hiroshima had weggevaagd, concludeerde
CIA
-directeur Hillenkoetter niettemin: ‘Het wapen is bedoeld om een door de Sovjets gedomineerde communistische wereld te garanderen, en de kans op een directe aanval op de Verenigde Staten moet toegenomen worden geacht.’

Venona had een enorme doorbraak bewerkstelligd.

Vanuit hun gebouwen in Eastcote strekte het werkterrein van de decodeerteams van
GCHQ
zich uit tot in Europa, met kantoren in Berlijn en Gibraltar; in Tokio huisvestte de Britse ambassade een team, en ook in Hongkong zat er een. In 1949 beschikte elke ambassade binnen het koloniale rijk over ten minste één cryptoloog. Van alle onderschepte berichten werden kopieën verzonden naar
MI
5 en
MI
6 en gedeeld met de afdeling van de Amerikaanse nationale veiligheidsdienst
NSA
die aan Venona werkte. De codebrekers zochten naar groepen Sovjetspionnen in Noord-Amerika en Canada. Om de Stille Zuidzee te bestrijken, werkten de
NSA
en Eastcote onder leiding van de Verre Oostendeskundige van
MI
5 samen vanuit een post bij Shoal Bay, vlak bij Darwin in het Noordelijk Territorium van Australië. Deze deskundige sprak vloeiend Mandarijns en kraakte een aantal gecodeerde berichten die Moskou naar de Russische ambassade in Canberra had verzonden, waaruit bleek dat meerdere Sovjetnetwerken actief waren in het land.

Hierop werd Roger Hollis naar Australië gezonden om advies te geven omtrent de oprichting van de Australische geheime dienst (
ASIS
).

Op 9 oktober 1949 ontcijferde een codebreker van Fort Meade een bericht dat erop duidde dat er in het Engels-Amerikaanse atoombomproject nog een mol werkzaam kon zijn. De onthulling kwam op het moment dat de communisten van Mao Zedong de nationalisten van Tsjang K’ai-sjek uit de macht hadden verdreven; het was een revolutie geweest waarover Washington geen enkele controle had gehad, en de Amerikanen kregen te horen dat een op de vijf wereldburgers nu onder communistische heerschappij leefde. Aan beide kanten van de Atlantische Oceaan begonnen de codebrekers aan de enorme taak om alle Sovjetberichten opnieuw na te pluizen op aanwijzingen omtrent de identiteit van de mol. Veel onderschepte berichten waren destijds wegens een gebrek aan bekwame agenten niet goed ontcijferd, maar inmiddels beschikten de
NSA
en Eastcote samen over 12.500 buitengewoon kundige technici en de nieuwste decodeerapparaten.

Het bericht dat de
NSA
-cryptoloog op die oktoberdag ontcijferde, was oorspronkelijk in 1945 verzonden naar een Sovjetagent in New York. Het bevatte een kopie van een privételegram van Churchill aan Truman over hoe ze met Stalin na de oorlog dienden om te gaan. De tekst ademde de sfeer van de oorlog in zijn beginperiode, toen Roosevelt half gekscherend had gezegd dat hij het soms gemakkelijker vond om het met Stalin op een akkoordje te gooien dan met Churchill.

Waar Churchill nog onderkende dat de moed van de bevolking van Stalingrad tijdens het beleg bij veel Amerikanen bijna tot heldenverering had geleid, herinnerde het telegram Truman er nog eens aan dat de klaarblijkelijk door Stalin veroorzaakte hongersnood in de Oekraïne en de gruwelen van de goelags ‘net zo erg [waren] als de concentratiekampen van de nazi’s’. Het vooroorlogse isolationisme van Amerika mocht niet meer terugkeren, benadrukte Churchill. Hoewel de Sovjet-Unie nog alle respect verdiende voor de keiharde strijd tegen nazi-Duitsland, diende niettemin ook de werkelijkheid tot iedereen door te dringen: de wereldpolitiek vereiste dat Amerika moest erkennen dat Jozef Stalin net zo’n kwaadaardige tiran was als Hitler was geweest.

Wat de cryptoloog deed opschrikken, was de onthulling in het telegram dat een niet nader genoemde informant van ‘onschatbare waarde’ bleef. Wie was hij of zij? Vol geduld hervatte de codebreker zijn zoektocht. Een week later legde hij een andere aanwijzing bloot. De
spion had een zuster aan een Amerikaanse universiteit. Maar welke? Was zij student of hoogleraar? Of werkte ze daar in een andere hoedanigheid? Een derde bericht bevatte een verzoek om een update van de modernste wetenschappelijke termen die in ‘het project’ werden gebezigd. De cryptoloog herkende de woorden. Ze waren in andere gedecodeerde berichten al eens geïdentificeerd en verwezen toen naar het Manhattanproject.

De
FBI
controleerde elke campus in de
VS
. Het vergde enkele weken om Kristel Fuchs te identificeren als ‘waarschijnlijk’ de mysterieuze zus. Ze had gestudeerd aan Swarthmore College. Een tweede controle veranderde ‘waarschijnlijk’ in ‘definitief’. Haar broer was Klaus Fuchs, een wetenschapper van Duitse komaf die in 1942 Brits staatsburger was geworden. Hij was een voortreffelijk wiskundige en natuurkundige, had aan het Manhattanproject gewerkt en bekleedde nu een hoge post in Harwell. Fuchs en zijn zus waren halverwege de jaren dertig als vluchtelingen vanuit Hitler-Duitsland in Groot-Brittannië gearriveerd. Net als zoveel andere gevluchte Joden werden ze na het uitbreken van de oorlog geïnterneerd, maar toen de autoriteiten van Fuchs’ wetenschappelijke achtergrond vernamen, werden de twee vrijgelaten. Klaus Fuchs ging naar Los Alamos, zijn zus naar de universiteit. Na de oorlog keerden beiden terug naar Engeland: Kristel om een rustig, onschuldig leven te leiden, en haar broer om zijn geheime onderzoek in Harwell te hervatten.

Gegeven de groeiende overtuiging bij de
FBI
dat Klaus Fuchs de hooggeplaatste Sovjetmol was die in het hart van het Engels-Amerikaanse atoombomproject werkzaam was, raakte men bij
MI
5 al meteen in verlegenheid toen zijn dossier uit het archief werd opgediept en door Guy Liddell en Roger Hollis aandachtig werd bestudeerd. Het dossier bevatte een passage dat Klaus Fuchs ‘vóór zijn internering hoogstwaarschijnlijk een Sovjetspion’ was. Er was geen bewijs, slechts de aantekening: ‘De oorlogsinspanning eiste al onze aandacht op.’ Hollis en Liddell realiseerden zich dat als de
FBI
of de
CIA
lucht kreeg van dit feit, het rampzalige gevolgen zou hebben voor de banden die
MI
5 met beide diensten onderhield. Ze besloten het dossier aan Percy Sillitoe te laten zien. De directeur-generaal had het in stilte gelezen. Liddell stond erop dat ‘in het belang van de dienst’ de feiten voor de Amerikanen verzwegen dienden te worden. Sillitoe stemde toe. Vervolgens stelde Hollis voor om ze ook voor premier Clement Attlee geheim te houden. Opnieuw ging Sillitoe akkoord. ‘Fuchs moet worden ondervraagd,’ was Sillitoes enige bijdrage aan de volgende stap.

Hollis en Liddell stelden een korte lijst samen van personen die niet alleen over goede verhoortechnieken beschikten, maar ook over kennis van de wervingsmethoden van de Sovjets. De gekozen agent zou ervoor moeten zorgen dat Fuchs geen moment ook maar zou bevroeden dat hij was ontmaskerd dankzij een gekraakt Sovjetbericht; immers, hij zou dit nieuws al vóór zijn arrestatie aan zijn runner kunnen doorspelen. Alleen als hij tot een bekentenis werd overgehaald kon hij worden vervolgd.

Hollis en Liddell lieten de keus uiteindelijk vallen op Jim Skardon, die in de oorlog nazispionnen tot bekentenissen had gedwongen. Skardons tactiek was om urenlang met een verdachte door te brengen en deze het gesprek te laten sturen, maar hem altijd te onderbreken met een dodelijke vraag die tot een bekentenis zou leiden; binnen
MI
5 werden zijn methoden beschouwd als een masterclass hoe je een bekentenis kunt loskrijgen. Skardon had even meelevend geknikt toen Fuchs bij hun eerste gesprek opbiechtte dat hij jarenlang ‘in een toestand van schizofrenie’ had geleefd. Onder zachte druk onthulde de spion dat hij was verscheurd tussen zijn ‘liefde’ voor Groot-Brittannië en zijn ‘afkeer’ van zijn rol bij de verwoesting van Hiroshima. In enkele weken had Fuchs de volle omvang van Sovjetinfiltratie van het Engels-Amerikaanse atoombomproject prijsgegeven, bijna fluisterend, dan weer pauzerend om Skardon de kans te geven om aantekeningen te maken en met graagte uitweidend wanneer hem dat werd gevraagd; zonder ook maar een moment de ernst van zijn verraad toe te geven. Al in een vroeg stadium noemde hij de namen van twee Amerikanen, Julius en Ethel Rosenberg, als leden van het Sovjetnetwerk in Amerika, en die van Harry Gold als zijn koerier in Los Alamos. De laatste, een genaturaliseerde Amerikaan die als kind van Russische ouders in Zwitserland was geboren, ontkende aanvankelijk Fuchs of de Rosenbergs te kennen en hield vol dat hij nooit ook maar in de buurt van Los Alamos was geweest. Een doorzoeking van zijn woning in Philadelphia leverde echter bewijsmateriaal op in de vorm van hotelrekeningen in Santa Fe, vlak bij het laboratorium.

Other books

Doomsday Book by Connie Willis
King's Cross Kid by Victor Gregg
Miss in a Man's World by Anne Ashley
Adamant by Emma L. Adams
DarkInnocence by Madeline Pryce
Summer Will Show by Sylvia Townsend Warner
Frozen Stiff by Mary Logue