Read Geheime oorlogen Online

Authors: Gordon Thomas

Tags: #Non-Fictie, #Wierook22

Geheime oorlogen (26 page)

BOOK: Geheime oorlogen
7.99Mb size Format: txt, pdf, ePub
ads

Deze brief belandde op het bureau van Kim Philby, nu eerste secretaris op de ambassade, maar in werkelijkheid verbindingsofficier voor
MI
6 met de
CIA
en de
FBI
. Zijn positie was een van de belangrijkste van alle overzeese detacheringen van de Britse
SIS
, wat hem net zo belangrijk maakte als de ambassadeur en hem het recht verschafte om alle Amerikaanse en Britse beleidsvergaderingen bij te wonen en zich van alle geheime informatie tussen beide landen op de hoogte te stellen. Evenals toen hij het gevaar had ingezien toen overloper Konstantin Volkov had gedreigd om, in ruil voor asiel, Philby te verraden als een van de Russische mollen in Engeland, was Philby ook nu meteen in actie gekomen. Hij wist dat hij de brief niet naar Londen kon doorsturen zodat Pontecorvo daarna kon worden ondervraagd. Ook kon hij het document niet vernietigen, aangezien Hoover nadien misschien wilde weten wat voor maatregelen Londen had genomen. En dus had Philby de brief diep in de archieven van de ambassade weggestopt. Wat hij echter niet had voorzien, was dat Allen Dulles vlak voor zijn vlucht naar Northolt van Hoover een kopie van de brief had gekregen. Die zat in Dulles’ koffertje, in de auto waarmee Dulles en Smith door Stewart Menzies van Northolt naar Londen werden gereden.

Hun vermoeden dat er nog een mol binnen
MI
5 en
MI
6 actief was, werd gevoed door wederom een transcriptie afkomstig van de codekrakers van het Venonaproject. Zij hadden ontdekt dat in het laatste jaar van de oorlog een Russische spion op de Britse ambassade in Washington actief was geweest. De enige sleutel tot zijn identiteit was een verwijzing naar zijn codenaam, ‘Homerus’, en een aanwijzing dat hij nog steeds actief was. J. Edgar Hoover had de
FBI
bevolen het ter plaatse geworven ambassadepersoneel ongekend grondig te screenen, in het vermoeden dat dit waarschijnlijk was aangenomen door een van de Sovjetspionnen die vanuit de Russische ambassade in Washington opereerde. Net als de Canadese veiligheidsdienst in het geval Pontecorvo was Hoover er abusievelijk van uitgegaan dat de diplomatieke staf van de Britse ambassade vóór zijn detachering in Washington al voldoende in Londen was doorgelicht om toegang te mogen hebben tot Amerikaanse geheime documenten.

Philby, die in september 1949 in Washington was aangekomen, voerde regelmatig lunchoverleg met James Angleton, een van de oprichters van de
CIA
die tijdens de oorlog in Italië een uitstekende staat van dienst bij de
OSS
had opgebouwd. Ook
FBI
-agent Bill Harvey, door
Hoover aangesteld om de jacht op Homerus te leiden, schoof regelmatig aan. Als er inderdaad een mol in het spel was – áls – dan bevond deze zich volgens Philby hoogstwaarschijnlijk onder ‘de tapijtreinigers- en bordenwasserbrigade’, zoals hij het aandoenlijk stotterend verwoordde.

Philby bespeurde bij Harvey en Angleton een groeiende argwaan dat Homerus zich niet schuilhield onder het bedienend personeel, maar hoger geplaatst was. Guy Burgess en Donald Maclean, samen met Philby de instigators van de Cambridgekring van Sovjetspionnen, bekleedden inmiddels een diplomatenfunctie op de ambassade en hun aanwezigheid daar had het er voor Philby bepaald niet gemakkelijker op gemaakt. Met zijn gladde tong had Burgess het voor elkaar gekregen dat hij Philby’s woning deelde, een adres dat al snel vermaard werd om de drankgelagen en homoseksuele gasten. Uiteindelijk kwam het gefeest onder de aandacht van de ambassadeur, die voor Maclean – wiens uitstapjes naar de plaatselijke schandknapen inmiddels openlijke commentaren uitlokten – een overplaatsing naar Caïro aanbeval. Kort na aankomst in de Egyptische hoofdstad ging Maclean in het appartement van een Amerikaan bij wie hij logeerde zich te buiten aan drank en veroorzaakte hij veel schade aan het interieur. De ambassade handelde de schadeclaim af, aanvoerend dat Maclean als gevolg van ‘persoonlijke problemen’ een zenuwinzinking had gehad. Hij werd teruggevlogen naar Londen en ondergebracht bij dr. William Sargant, de psychiater die zich voor
MI
5 en
MI
6 over de delicate gevallen ontfermde. Ondertussen gedroeg Burgess zich in Washington zelfs nog losbandiger dan Maclean, en zijn beschonken, anti-Amerikaanse uitbarstingen op feestjes werden steeds aanstootgevender. In de zomer van 1950 was zijn gedrag voor het hoofd ambassadebeveiliging Robert Mackenzie aanleiding te adviseren dat Burgess moest worden teruggeroepen naar Londen.

Het was tegen deze achtergrond dat Allen Welsh Dulles en Walter Bedell Smith het vliegtuig naar Londen hadden genomen.

In de drie dagen die ze in Londen doorbrachten, voerden Dulles en Smith meerdere besprekingen met Stewart Menzies en Percy Sillitoe. Met Smiths instemming had Dulles besloten de kopie van Hoovers brief over Pontecorvo nog even bij zich te houden. ‘We zochten medewerking liever dan onbehagen te wekken,’ zou Dulles later tegenover Bill Buckley verklaren.

Ondertussen had
MI
5-onderdirecteur Guy Liddell de Venonatran-
scripties over Homerus nog eens bekeken en vastgesteld dat de mol regelmatig op afwisselend de vijftiende en dertigste van de maand van Washington naar New York was gereisd. Hoogstwaarschijnlijk om zijn runner te ontmoeten, was Liddells conclusie. Na bij het reisbureau van de ambassade te hebben geïnformeerd, werd duidelijk dat het hierbij om Donald Maclean moest gaan.

Smith en Dulles hadden er sterk op aangedrongen Maclean te ondervragen en hem, indien nodig, naar Washington terug te vliegen voor een vervolgverhoor. Menzies had geaarzeld. Als Maclean zou worden geschaduwd, dan kon er meer boven water komen, meende hij, zoals de ontmaskering van diens Russische runner en misschien zelfs de namen van andere mollen. Scotland Yards Special Branch kreeg de taak Maclean in Londen te schaduwen. Ook nu werd er geblunderd, ditmaal door het buitenhuis van Maclean in Surrey ongemoeid te laten en alleen zijn telefoon in zijn Londense appartement af te luisteren.

Tevreden er in Londen alles aan gedaan te hebben, keerden de twee Amerikanen terug naar Washington. Maar niet voordat Dulles eindelijk de kopie van Hoovers brief over Bruno Pontecorvo aan Menzies had overhandigd. Na deze te hebben gelezen, mompelde het hoofd van
MI
6: ‘Ik betwijfel of dit enig verschil zou hebben gemaakt. Alleen weten we nu dat onze Italiaan allang klaarstond om ertussenuit te knijpen.’

In november 1950 kreeg Philby van zijn Sovjetrunner het verzoek om een ontmoeting. Aan het verzoek kleefden veel risico’s, maar het was tekenend voor de urgentie en het belang van wat de Rus te melden had. Philby moest iets verzinnen om Maclean te kunnen waarschuwen dat hij niet alleen werd geschaduwd, maar ook kon worden gearresteerd. Het hoofd van de
KGB
-post in Londen had het van een van zijn eigen bronnen vernomen. Tot op heden is de bron niet openbaar, maar men vermoedt nog altijd dat het om een politieagent bij Scotland Yard ging. Philby kreeg de instructie Maclean duidelijk te maken dat deze Engeland beter kon verlaten. Wetend dat hij met het uitvaardigen van een instructie ook zichzelf verdacht kon maken, had hij de waarschuwing naar Anthony Blunt gestuurd.

Ook Blunt was een van de oprichters van de groep Sovjetspionnen die op Cambridge waren gerekruteerd. Net als Burgess, Maclean en Philby was hij lid geweest van het geheime Apostles-genootschap. Na zijn studie in Cambridge vestigde Blunt zich als kunsthistoricus en kreeg een aanstelling als taxateur van schilderijen in dienst van de koningin,
met de ouderwetse titel van Queen’s Surveyor of Pictures. Dit bracht hem niet alleen regelmatig in contact met Hare Majesteit, maar bood tevens onbeperkt toegang tot de koninklijke paleizen en garandeerde een plek aan een van de vele staatsbanketten. Hij bouwde een vriendenkring op die hem onbetwist tot de spion met de beste connecties van de gehele groep maakte en tot de ideale persoon om nieuwe spionnen voor Rusland te werven. Maar er kwam een moment waarop hij ging twijfelen aan het goede van de zaak: de twijfels groeiden nadat hij in 1956 door de koningin tot ridder was geslagen. Onder degenen die de plechtigheid bijwoonden bevonden zich Dick White, die het hoofd van
MI
5 en later van
MI
6 zou worden, en Guy Liddell. Beiden waren vrienden van Blunt. Voor de diensten werd hun aanwezigheid extra gênant, toen premier Margaret Thatcher in 1979 aan een verbijsterd Lagerhuis onthulde dat Blunt al jarenlang een mol voor de Sovjet-Unie was geweest, maar dat hij, in ruil voor ‘waardevolle informatie over andere Sovjetspionnen’ aan
MI
5, werd vrijgesteld van vervolging. Wel zou zijn ridderorde hem worden ontnomen. Beschaamd en vernederd verdween Blunt in de anonimiteit. In de bittere woorden van Allen Dulles, die in Washington werden gedeeld, was Blunts coulante behandeling opnieuw een bewijs dat de ‘Britse inlichtingenwereld en het establishment dat ze vertegenwoordigt er alles aan zal doen om de eigen kliek te beschermen, ook al staat de veiligheid van het land op het spel’.

In de nasleep van het verraad van Burgess en Maclean werd Blunt door de Britse pers gezien als de ‘derde man’. Voor Dulles stond het vast dat er nog een ‘vierde man’ was: Kim Philby. De Amerikaan moest niets van Philby hebben: zijn buitensporige snobisme over eten en wijn, zijn neerbuigende gekunsteldheid, de toon waarop hij over ‘mijn kleermaker aan Savile Row’ sprak. Hij was ‘gewoon zo verdomd Brits, alsof hij regelrecht uit de koloniën kwam’, zou Dulles later tegen Bill Buckley vertellen.

In 1950, tijdens het kerstreces in Washington, wenste Philby een tweede ontmoeting met zijn Sovjetrunner in Washington om hem op het hart te drukken dat het nu van vitaal belang was dat Maclean Engeland zou verlaten. Philby begon, zoals hij later zou bekennen, ‘steeds meer te vrezen’ dat het net zich rondom hem sloot en dat Maclean bij een ondervraging ook zijn naam zou noemen, en waarschijnlijk ook die van Guy Burgess, die inmiddels nog meer dronk, nog meer met zijn geaardheid pronkte en alles wat Amerikaans was op luide toon beschimpte. Aangezien Philby vanuit Londen geen reactie
had gekregen op Robert Mackenzies aanbeveling om de welhaast losgeslagen Burgess naar huis te sturen, vond Philby het hoog tijd geworden om zich te gaan distantiëren van zijn collegaspion. Ondertussen zou Burgess, terug in Londen, Maclean persoonlijk kunnen waarschuwen voor het gevaar dat deze liep. Om ervoor te zorgen dat Burgess niet verzaakte, waarschuwde Philby hem over de risico’s als hij in Washington zou blijven. Hij droeg Burgess op om binnen één dag drie snelheidsbekeuringen uit te lokken en de agenten stuk voor stuk uit te schelden totdat er met arrestatie werd gedreigd, wat hij natuurlijk met gemak kon aanvechten, maar wat een flagrante inbreuk op zijn diplomatieke onschendbaarheid zou zijn. Zoals verwacht werd Burgess dan ook door de ambassadeur bevolen om de Verenigde Staten binnen 48 uur te verlaten, waarop Philby hem naar de luchthaven vergezelde.

Terug in Engeland kreeg Burgess een baan op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Philby’s waarschuwing moest effect hebben gehad, want vanaf dat moment leidde Burgess een voor zijn doen rustig leven. Hij werd zelden in zijn vertrouwde clubs in Soho gezien en sloeg uitnodigingen voor homofeestjes af.

Op vrijdag 25 mei 1951 was er wat Menzies betrof voldoende bewijsmateriaal om Maclean aan een verhoor te onderwerpen. Dit zou de maandag daarop plaatsvinden. Die vrijdagavond reed Burgess naar Macleans plattelandswoning in Surrey, waarna ze samen naar Southampton reden om daar de nachtboot naar Frankrijk te pakken. Op maandagochtend werd Kim Philby ‘op een godsonmogelijk tijdstip’ gebeld door Geoffrey Paterson, de verbindingsofficier van
MI
5 in Washington. Deze legde uit dat hij net een spoedtelegram uit Londen had ontvangen. Philby haastte zich naar de ambassade waar hij een lijkbleke Paterson aantrof. Philby herinnerde zich wat er daarna gebeurde: ‘“Kim”,’ zei hij half fluisterend, ‘“de vogel is gevlogen.” Het besef van deze ramp tekende zich langzaam af op mijn gezicht (hoopte ik). “Welke vogel? Toch niet Maclean?” “Ja,” was het antwoord. “Maar het is nog veel erger. Guy Burgess is met hem meegegaan.” Mijn consternatie was niet gespeeld toen ik dat hoorde.’ Had Maclean Burgess aangeraden om er eveneens vandoor te gaan? Of had een andere mol binnen
MI
5 beide mannen getipt?

Had Burgess in een opwelling gehandeld, als iemand die steeds labieler werd? Of was het tot hem doorgedrongen dat nu Maclean was gevlogen, hijzelf als Sovjetspion zou worden ontmaskerd? Maar het
drama kreeg wederom een nieuwe, onverwachte wending. Burgess had een aantal documenten in zijn appartement achtergelaten die hem als Sovjetmol ontmaskerden. Maar deze documenten zouden nooit worden gevonden, dankzij, zo beweerde men later, een ‘vreemd besluit’ van Guy Liddell om zijn oude vriend Anthony Blunt te verzoeken mee te helpen met het doorzoeken van Burgess’ appartement. ‘Terwijl de Special Branch-agenten elders in de woning naar bewijsmateriaal zochten, stak de geslepen kunstminnaar de belastende documenten stiekem bij zich. Daarna verbrandde Burgess het bewijsmateriaal,’ zo beweerde een inlichtingenbron later tegen de auteur.

Op 13 juni 1951, drie weken nadat Burgess en Maclean de benen hadden genomen, stuurde
FBI
-agent in Washington Bill Harvey een kopie van een uitgebreid memo naar het hoofd van Special Operations. Met een prijzenswaardig staaltje van logisch redeneren schreef hij dat Philby als een van de weinigen de exacte stand kende van het Homerus-onderzoek, dankzij hetwelk Maclean uiteindelijk was ontmaskerd. Ook was Harvey betrokken geweest bij de Volkov-zaak in Istanbul. Dulles had de
FBI
-agent kopieën gestuurd van brieven van de Britse consul aldaar, waarin de onfortuinlijke Rus had aangeboden de namen van een Britse inlichtingenofficier en twee ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken, alle drie spionnen voor Rusland, aan te bieden in ruil voor asiel in Engeland. Harvey had uit Volkovs beweringen afgeleid dat hij hierbij op Burgess en Maclean doelde en dat, gezien hun goede vriendschap met Philby, deze laatste de inlichtingenofficier in kwestie moest zijn. Kim Philby was een spion voor de Russen! Op 18 juni, vijf dagen later, stuurde Angleton een memo naar Walter Bedell Smith waarin hij dezelfde conclusie trok. Het hoofd van de
CIA
stuurde beide documenten vervolgens per koerier naar Stewart Menzies, vergezeld van een briefje met slechts één zin: ‘Ontsla Philby, anders verbreken we onze contacten.’ Meer kon Smith niet doen. Philby al dan niet ontslaan was aan
MI
6, maar volgens Menzies waren er ‘niet voldoende harde bewijzen’.

BOOK: Geheime oorlogen
7.99Mb size Format: txt, pdf, ePub
ads

Other books

Crushed by Marie Cole
Sky Ghost by Maloney, Mack
Voice Over by Celine Curiol
La Logia de Cádiz by Jorge Fernández Díaz
A Taste of Midnight by Lara Adrian
Gay Phoenix by Michael Innes
Reining in Murder by Leigh Hearon
Lost Souls by Neil White
Ice Moon by Lisa Kessler