Read Geheime oorlogen Online

Authors: Gordon Thomas

Tags: #Non-Fictie, #Wierook22

Geheime oorlogen (68 page)

BOOK: Geheime oorlogen
9.42Mb size Format: txt, pdf, ePub
ads

Efraim Halevy had persoonlijk telefonisch gemeld dat de Mossad over betrouwbare bewijzen beschikte dat Hezbollah vergevorderde plannen had om ergens in het zuiden van Azië ‘een grootschalige operatie’ uit te voeren tegen banken en bedrijven die in Joodse handen waren. De Mossad was dit aan het naspeuren, maar er kon weleens een moment komen waarop een preventieve aanval op de groep noodzakelijk was. Tenet wist dat hij, voordat de
VS
bij zo’n aanval betrokken raakten, eerst met zijn staf van antiterreur zou moeten overleggen en waarschijnlijk een telefonische vergadering moest beleggen met Martin Indyk, de Amerikaanse ambassadeur in Israël, en William Burns, de staatssecretaris voor het Nabije Oosten. Misschien moest hij daarvoor eerst wel helemaal naar de president. Halevy had toegegeven dat er voor de
VS
‘politieke overwegingen’ waren, maar Israël was absoluut voorbereid om elke bedreiging van haar belangen het hoofd te bieden.

Een aantal rapporten verhaalde van successen: de
SISMI
, de Italiaanse geheime inlichtingendienst, had een in Algerije gevestigde terroristengroep opgerold die van plan was geweest om een aanslag te plegen op de Amerikaanse ambassade in Vaticaanstad. De Maleisische inlichtingendienst had in samenwerking met
CIA
-agenten aanslagen op Amerikaanse gebouwen in het land verijdeld, slechts enkele uren voordat deze zouden plaatsvinden. In totaal speelden negentien buitenlandse inlichtingendiensten rapporten door naar de
CIA
.

Koning Abdullah van Jordanië droeg zijn inlichtingenhoofd op om Tenet op de hoogte te stellen dat Jordanië twee bataljons commando’s naar Afghanistan kon sturen om ‘met Al-Qaida af te rekenen’. Het
aanbod had in Langley ‘topprioriteit’, maar elke beslissing om er uiteindelijk op in te gaan moest ‘passen in het bredere politieke plaatje van de regio’. De Egyptische inlichtingendienst had twee extremisten opgespoord die een bomaanslag wilden plegen op een Amerikaans gebouw in Caïro. De kleine, maar efficiënte geheime dienst van de Verenigde Arabische Emiraten had een Arabier aangehouden die op weg was naar Parijs om daar de Amerikaanse ambassade op te blazen. De Boliviaanse inlichtingendienst had zes Pakistani’s aangehouden die een Amerikaans lijnvliegtuig wilden kapen.

Terwijl de dreigingen de successen in aantal overtroffen, leek niemand echt aandacht te hebben voor de dagelijkse presidentiële briefing van 6 augustus 2001, waarin gewaarschuwd werd dat ‘Bin Laden vastbesloten [was] om de
VS
aan te vallen’. Terwijl Labor Day verstreek, leek alles in Washington zijn dagelijkse gangetje te gaan. Na een zomer lang zwoegen door de rapportenstroom had Tenet een uurtje om bij te praten met de man die inmiddels zijn beste vriend en mentor was: David Boren. Door deze voormalige senator voor Oklahoma was Tenet uit de obscuriteit geplukt en aangesteld als stafchef van de bijzondere Senaatscommissie voor Inlichtingenwerk, waarvan Boren de voorzitter was. Boren had hem geadviseerd om het eerste halfjaar van de regering-Bush aan te blijven om te bezien of het beleid van het nieuwe Witte Huis overeenkwam met hoe hij wilde dat de
CIA
opereerde. Deze ontbijtvergadering was bedoeld om te bespreken of Tenet zich daarin kon vinden.

Terwijl Tenet en Boren hun ontbijt bestelden, zat Richard Clarke in het Ronald Reagan Building, op drie straten van het Witte Huis, een conferentie voor. In zijn dertig jaar als overheidsdienaar had hij heel wat vergaderingen geleid: op het ministerie van Buitenlandse Zaken, het Pentagon en, sinds zijn benoeming door president Clinton, als de eerste nationale antiterreurcoördinator – in welke functie hij door president Bush was gevraagd aan te blijven.

Na de aanslagen op de ambassade in Nairobi en Dar es Salaam had Clarke de Counterterrorism Security Group opgedragen om tijdens kantooruren binnen vijf minuten en daarbuiten binnen twintig minuten in het
SVC
, het beveiligde televergadercentrum, in de westvleugel of in een van hun goedgekeurde videostations in de stad present te kunnen zijn. Ook had hij geëist kopieën te krijgen van alle rapporten die Tenet ontving, plus die van de 56
FBI
-kantoren. De meeste rapporten beschreven inbeslagnames in de drugsscene of activiteiten van de
georganiseerde misdaad; nooit waren er bijzonderheden over de activiteiten van radicale moslims in de regio. Toen hij
FBI
-directeur Freeh daarop aansprak, antwoordde deze: ‘Omdat die er in die stad waarschijnlijk niet zijn.’

De enige uitzondering daarop waren de rapporten van John O’Neill, de hiermee belaste
FBI
-agent in New York. Sinds zijn terugkeer uit Nairobi en Dar es Salaam had O’Neill volgehouden dat sommigen die bij de bomaanslagen op de ambassades hadden geholpen in Amerika konden wonen, en heel wel mogelijk binnen een van de etnische gemeenschappen in New York. Op zijn memo’s aan het
FBI
-hoofdkantoor werd niet gereageerd en dus was de stijfkoppige O’Neill antiterreurcoördinator Clarke op de hoogte gaan stellen. Het was een volgende zet in hun gezamenlijke poging om Washington te waarschuwen voor de dreiging van Al-Qaida, die volgens hen nu acuut was.

Clarke vertelde de auteur dat hij tijdens een vergadering in het Witte Huis met Condoleezza Rice, Donald Rumsfeld en Dick Cheney op 4 september 2001 aan Rice had gevraagd: ‘Waarvan zegt u straks misschien: “Had ik dat maar gedaan”, als Al-Qaida straks honderden Amerikanen heeft omgebracht?’ Ze had niet geantwoord.

De vergadering die Clarke op deze ochtend voorzat, zou die onzichtbare dreiging zeven dagen later versterken. Hij was begonnen met een harde waarschuwing: hoe verder Amerika verwijderd was van de vorige Al-Qaida-aanval, des te dichter bij de volgende zou zijn.

Bijna vijfduizend kilometer verder dan waar Clarke sprak met zijn gebruikelijke hartstocht, was het in Thames House tien over half twee in de middag. In zijn privé-eetkamer gebruikte Stephen Lander, de directeur-generaal van
MI
5, de lunch samen met zijn nummer twee, Eliza Manningham-Buller. Hij vervolgde zijn grondige analyse van de eerste drie maanden van Tony Blairs tweede termijn als premier. Het bood hem de gelegenheid om zijn obsessie met details tentoon te spreiden – waar en wanneer Blair iets had gezegd, wie er nog aanwezig waren geweest op een van Blairs party’s in Downing Street of op een van de weekendsoirees die Cherie Blair in Chequers gaf. Elk moment werd door Lander in lange zinnen beschreven, onderbroken door al even lange pauzes. Het was de manier van spreken van een man die door veel van zijn medewerkers als een boekengeleerde werd beschouwd. Hij kleedde zich en klonk ook als een exmedewerker van het Instituut voor Historisch Onderzoek van de universiteit van Londen, waar hij ooit had gewerkt voordat hij bij
MI
5

kwam: hij hield van die tweedpakken, en kon citeren uit boeken die verder niemand kende.

Psychiater dr. William Sargant vertelde de auteur ooit dat Lander het ‘perfecte voorbeeld [was] van een persoonlijkheid die geen aangeboren gezag uitstraalt, maar dit handig weet te verhullen met uitspraken als van een middeleeuwse rechter die een doodvonnis uitspreekt.’

Lander mocht Blair al niet vanaf hun eerste kennismaking, toen hij de premier briefte over de bezigheden van
MI
5, en dat gevoel was op die septembermiddag niet veranderd. In de hoek van de eetkamer was het tv-geluid zachter gezet. Er was een reportage vanuit Brighton, waar Tony Blair elk moment kon beginnen aan een thematoespraak voor de Britse vakcentrale
TUC
.

Gezeten in zijn werkkamer in Whitehall wierp John Scarlett, voorzitter van de commissie voor gezamenlijke inlichtingendiensten
JIC
, een laatste blik naar de agenda voor hun komende vergadering. Een van de punten behelsde de goedkeuring van een uitbreiding van de gezamenlijke afdeling onderzoek en ontwikkeling, zodat ‘alle offensieve apparatuur die voor
MI
6 was ontworpen tegelijk ook ter beschikking kwam van
MI
5’. Hij wist dat Manningham-Buller daarop zou aandringen, want het was zo’n strijdpunt waarop ze tijdens jicvergaderingen graag won. Ook zou er tijd worden ingeruimd voor het bespreken van de laatste verzoeken om intern budgetten toe te wijzen aan beide inlichtingendiensten ter bestrijding van het terrorisme en witwaspraktijken. Verder zouden de gebruikelijke probleemgebieden in de wereld de revue passeren. Een licht programma dus en waarschijnlijk zou de vergadering nog geen uur gaan duren, gerekend vanaf het geplande begintijdstip van twee uur. Nog een kwartier. Het was in Londen inmiddels kwart voor twee, plaatselijke tijd.

Een minuut later, om 08.46 uur Eastern Standard Time op deze dinsdag 11 september 2001, nam aan de oostkust van Amerika een reeks van gebeurtenissen zijn aanvang die het leven van George Tenet, Richard Clarke, Stephen Lander, Eliza Manningham-Buller, John Scarlett en dat van miljoenen anderen voorgoed zouden veranderen. De eerste twee van vier gekaapte passagiersvliegtuigen boorden zich in de Twin Towers van het World Trade Center in Manhattan, en even later crashte een ander toestel in het Pentagon; een vierde, met het
Witte Huis of Capitol Hill als doelwit, haalde zijn bestemming niet en dook neer in een akker in Pennsylvania.

De beelden van de instortende twee torens en van de vlammen rond het Pentagon werden uitgezonden over de hele wereld en brachten schokgolven teweeg die nog lang voortrolden. Het viel met niets te vergelijken: het aantal burgerdoden, drieduizend, overtrof dat van alle andere recente bloedbaden en dit was een rampzalige aanslag op Amerika als handels- en financiële wereldmacht. Dit alles en nog veel meer zou zich diep in het collectieve geheugen van de komende generaties nestelen, maar op die septemberdag verborg zich onder het overweldigende effect van de gebeurtenissen nog die ene vraag: hoe had dit kunnen gebeuren op wat later bekend zou worden als 9/11, oftewel elf september?

In de ontbijtzaal van het St. Regis stond Tenet op het punt om nog een kop koffie te nemen toen hij opeens zag hoe Tim Ward, hoofd van zijn beveiliging, zich naar zijn tafel haastte. David Boren, Tenets gast, sloeg zijn ogen op en zag zijn gastheer op de agent af lopen. Ward vertelde hem over het eerste passagiersvliegtuig dat de noordtoren van het World Trade Center in was gevlogen.

Tenet wendde zich tot Boren en bracht het nieuws over. De senator herinnerde zich dat Tenet eraan toevoegde: ‘Dit is een terroristische aanval, dat kan niet anders, en het moet wel Bin Laden zijn.’

Voorgegaan door Ward en onder het oog van nieuwsgierigen aan andere tafels snelde Tenet de zaal uit. In de lobby voegden zijn beveiligingsmensen zich bij hem, en gezamenlijk spoedde de groep zich het hotel uit naar waar Tenets auto al met draaiende motor gereedstond. Tenet stapte achterin en begon al druk te telefoneren terwijl de auto met zwaailichten naar Langley racete.

Aan de zuidkust van Engeland was het drie minuten over twee in de middag Britse zomertijd, en in zijn suite in het Grand Hotel schaafde Tony Blair aan zijn toespraak voor de Britse vakcentrale. Hij nipte van zijn water en markeerde op papier welke woorden hij moest benadrukken en waar hij even moest pauzeren voor applaus. Zijn team, geleid door zijn naaste medewerkster Anji Hunter en zijn hoofd communicatie Alastair Campbell, had die nacht aan een aantal kladversies gewerkt. Campbell, een voormalig tabloidverslaggever, bezat het talent om Blair te voorzien van krachtige oneliners waarmee media-aandacht gegarandeerd was.

Aanvankelijk had Hunter de nadruk willen leggen op een verwijzing naar de bereidheid van Labour om met terroristen te onderhandelen. Campbell had zijn veto uitgesproken over het idee: de hele zomer hadden de kranten bol gestaan van verhalen over terroristen, en de lezers waren al dat loos-alarmgedoe beu. In zijn woorden had de premier geen behoefte aan ‘een stel figuren met doeken om hun hoofd, aangevoerd door een maniak die in een grot woont’; dit om de afgevaardigden eraan te herinneren dat Blair een betrouwbaar leider was. Zijn speech moest een positieve toon hebben en Labours plannen voor de komende regeringsperiode van vier jaar weerspiegelen.

Om zes over twee renden Hunter en Campbell de suite binnen, waarna Hunter snel een van de tv’s aanzette. Sky News zond live beelden uit New York uit.

‘Het lijkt op een vreselijk ongeluk,’ zei ze. Hunter zou zich later herinneren dat Blair naar het scherm staarde en ‘op een min of meer afwezige manier “
Oh my God
” stamelde en zich vervolgens tot Alastair richtte: “Aan het begin van mijn speech zal ik hier wel naar moeten verwijzen, hè Ali?”’ Voordat Campbell kon antwoorden, kwam politiek secretaris van Downing Street Robin Hill binnen. ‘Reuters meldt zojuist dat een tweede vliegtuig de zuidtoren heeft geraakt,’ deelde hij op gespannen toon mee.

Op het scherm zagen ze nu de tweede inslag bevestigd. Een van de agenten van de Special Branch, de politieke veiligheidspolitie die de premier bewaakt, verscheen in de deuropening van de suite met de woorden: ‘Dit zijn geen ongelukken. Dit is terrorisme.’

Om 09.29 uur was Richard Clarke van het Ronald Reagan Building naar het Witte Huis gereden, had hij door de gangen van de westvleugel gerend, de opgeschrikte blikken van stafmedewerkers genegeerd en zonder kloppen de werkkamer van vice-president Dick Cheney betreden, die op dat moment met Condoleezza Rice de tv-beelden van de Twin Towers bekeek. Hij vertelde hun dat hij zeker wist dat Al-Qaida achter deze aanslagen zat en herinnerde Rice eraan dat hij haar had gewaarschuwd dat er ‘iets groots’ zat aan te komen.

Ze reageerde met de woorden dat ze hem aanstelde als ‘crisismanager’. Cheney knikte instemmend. Door de openstaande deur verscheen een agent van de geheime dienst; achter hem arriveerden anderen in het kantoor van het personeel. Clarke vroeg waar potus was, de president van de Verenigde Staten. Op dringende toon vroeg de agent Cheney direct mee te komen. De vice-president pakte een vel
papier van zijn bureau en zei hardop: ‘Volgens mijn tijdschema zit potus nu midden in zijn gesprekje met die kleuters in Florida.’

De agent van de geheime dienst keek de minister ongeduldig aan. Cheney begon nog meer papieren bij elkaar te rapen. In het kantoor van het personeel wachtten nog meer agenten om Cheney in een veilig kordon te vergezellen naar het presidentiële Emergency Operations Center, de schuilkelder.

BOOK: Geheime oorlogen
9.42Mb size Format: txt, pdf, ePub
ads

Other books

Fairy Dust by Titania Woods
Stealing Kathryn by Jacquelyn Frank
Cotillion by Georgette Heyer
Magical Influence Book One by Odette C. Bell
Mason & Dixon by Thomas Pynchon
Tempted by Evil by Morton, Shannon, Natusch, Amber Lynn
Stand and Deliver by Swann, Leda
Hara's Legacy by D'Arc, Bianca
A Life To Waste by Andrew Lennon
Witchlanders by Lena Coakley